Arnoud Holleman

Amsterdam — donderdag 28 maart, 2024
nl / en

Onkenhout

gegalvanizeerd brons, tekst


aangepaste sculptuur van Nico Onkenhout (vroege jaren 70), 2008
met tekst en foto's in Roma publication no. 121 (tekst onder afbeeldingen)

exhibition:
Questioning History - Nederlands Fotomuseum Rotterdam, 2008 Curator Frank van der Stok


Roma publication
Roma publication
installation view, Nederlands Fotomuseum
installation view, Nederlands Fotomuseum

We zitten bij de open haard, een goeie fles halfleeg. 'Ik heb nog wat voor je', zegt mijn moeder terwijl ze opstaat. 'Want ik heb weer opgeruimd.' Ze is bijna 80 en haar huis is een verzamelplaats van inboedels van kinderloos gestorven ooms en tantes. Ze gaat weer zitten met een stapeltje ansichtkaarten. 'Er is een eindeloze hoeveelheid ansichten die ons niets zegt. Er zijn genoeg verzamelaars voor, dus ik raak ze wel kwijt hoor, maar bij deze vroeg ik me af of jij er misschien belangstelling voor hebt.'
Ze schenkt bij terwijl ik de ansichten bekijk. Het zijn er vijf, met vooroorlogse afbeeldingen van Amsterdam. Op één ervan zie je de Dam, gefotografeerd vanuit de Industrieele Groote Club richting warenhuis de Bijenkorf. Op de plek waar nu het Nationaal Monument staat is een met bloemen omzoomd grasveldje te zien.
'Wat raar,' zeg ik. 'Zo'n suffig plantsoentje in plaats van het monument. Midden in het centrum. Zo tuttig en weinig hoofdstedelijk.'
'Ja. We kunnen ons die tijd nu niet meer voorstellen,' zegt ze.
De conversatie valt stil en we staren in het vuur.
Uit het niets zegt ze dan: 'Ik ben nog eens verliefd geweest op een beeldhouwer die aan het monument heeft meegewerkt.'
'Oh?' zeg ik. Het is een bekentenis die voor haar vrij zeldzaam is.
'Nico,' vervolgt ze. 'Een keer op een feestje, ergens in de jaren vijftig. Dan kom je elkaar tegen en slaat de vonk over. Maar met mannen weet je het nooit. Na die avond niks meer van gehoord.'
'Nico wie?' vraag ik.
'Onkenhout.'
Kijkend naar het plantsoentje op de ansichtkaart vang ik een glimp op van mijn moeder in een niet geleefde versie van haar leven, waarin die Nico na dat avondje stappen wel van zich had laten horen. Dan had zij nu wellicht met een andere achternaam bij een ander haardvuur met een ander kind aan de wijn gezeten. In een moment van oedipale kortsluiting ervaar ik iets wat niet kan: dat ik er nooit geweest zou zijn.

Als ik de volgende dag thuiskom google ik de man die m'n moeder in de kou liet staan. Er zijn maar vijf hits. Over zijn betrokkenheid bij het Nationaal Monument is niks te vinden. Wellicht was hij enkel uitvoerend, hakte hij mee, aan de letters van het gedicht bijvoorbeeld, maar de credits voor de verschillende onderdelen gaan alle naar anderen. Het totaalontwerp is van architect J.J.P. Oud, de drie centrale beeldengroepen zijn van John Raedecker, de twee wakende leeuwen van zijn zoons Han en Jan Willem Raedecker en de reliëfs van de provinciewapens aan de achterkant van Paul Grégoire. In het naoorlogse tijdsgewricht van de grote monumentenbouwers lijkt Onkenhout slechts het kleinere werk gedaan te hebben. In 1957, een jaar na de onthulling van het monument op de Dam, wordt zijn Zeelandbank onthuld op het Weteringcircuit. Het is een bankje met gebeeldhouwde elementen, als dankbetuiging van de slachtoffers van de watersnoodramp voor de hulp uit Amsterdam. Als je er nu langs fietst is het een hangplek voor daklozen en junks. In 1964, het jaar dat ik geboren ben, maakt Onkenhout Arbeid en Intellect reiken elkaar de hand, ter ere van de opening van de Haringvlietbrug. Verder staat Onkenhout nog als medailleur geregistreerd. Hij overlijdt in 1989 op 71-jarige leeftijd.

Een van de vijf hits linkt Onkenhout met het heden. Op Ebay wordt van zijn hand een beeldje van Dik Trom aangeboden. Ik maak een afspraak en de vrouw bij wie ik aanbel vertelt dat ze het uit de nalatenschap van haar ouders heeft gekregen. Als dorpsnotabele was haar vader betrokken bij de plaatsing van een door Onkenhout gemaakt standbeeld voor de geestelijk vader van Dik Trom. De kleinere versie van het beeld, dat voor ons op tafel staat, heeft sinds de jaren zeventig in het ouderlijk huis van de vrouw gestaan, maar ze wil ervan af omdat ze het altijd een lelijk ding heeft gevonden. De vooroorlogse kinderboekenheld die zich altijd in de nesten werkt zit achterstevoren op een bokkende ezel. Want, hoe dom Dik Trom ook is, hij kan als enige in het dorp het koppige beest van koopman Bertels berijden. En zo heeft Onkenhout hem ook weergegeven: met zijn voeten in de teugels terwijl hij zichzelf aan de staart van de ezel vasthoudt.

Het beeldje is van brons, bruingroen gepatineerd en glad. Ook ik vind het lelijk maar koop het toch, voor 250 euro, leg het in de achterbak en rijd ermee naar Hoofddorp. Het origineel is ongeveer twee meter hoog en staat op het parkeerplein bij het plaatselijk winkelcentrum dat, net als het beeld, uit de jaren zeventig stamt. Onkenhout heeft enorm aan het profiel gewerkt, maar en face loopt het beeld leeg in futloze symmetrie, terwijl torderende vormen bij een bokkende ezel toch voor de hand hadden gelegen. Het hoofd van Dik Trom is rond en heeft nauwelijks gezichtsexpressie. Alles blijft tweedimensionaal. Zelfs het prominent tonen van de anus van de ezel op ooghoogte, wat toch een ondermijning van de openbare orde had kunnen zijn, is gevaarloos uitgewerkt. Iedereen kan rustig blijven winkelen.

In mijn studio staat het beeldje op de schoorsteenmantel. Het is de gladheid van het brons, de keurige verbeelding van het toch al oubollige onderwerp waardoor het ding me steeds meer tegen gaat staan. Bovendien ben ik loyaal aan m'n moeder. In de maanden die volgen vraag ik me af wat het beeld nodig heeft om die irritatie weg te nemen. Op een dag leg ik het beeldje weer achter in de auto en breng het naar een metaalveredelingsbedrijf. Na 52 uur electrodenbad heeft zich onomkeerbaar een nieuwe laag van een paar millimeter koper om het brons van Onkenhout gevormd. Bij de uitstekende delen hebben zich grillige uitstulpingen gevormd die je met de hand nooit zou kunnen boetseren. De rekening voor het galvaniseren en verchromen bedraagt inmiddels 1250 euro en daar houd ik het bij. Het beeldje oogt veel beter zo.

Anderhalf jaar later komt er een bioloog op atelierbezoek die het beeld opmerkt. Ik vertel hem over mijn iconoclastische actie. Hij vertelt daarop over een paardenras waarvan de mannetjespaarden bovenop de drol van zwakkere mannetjespaarden schijten om hun superioriteit binnen de groep kracht bij te zetten.